Een van de geluiden uit mijn jeugd die me het beste bijstaat, is dat van een stuiterende voetbal. Een nieuwe, onbekende bal gaf al veel van zijn geheimen prijs door er een paar keer goed mee te stuiteren. Als je goed luisterde, kon je de beloftes van de bal horen. Beloftes over schoten in de kruising, passes met effect waar tegenstanders alleen maar hopeloos naar konden kijken, over dribbels waarbij de bal aan je voet geplakt bleef als een Tweede Kamerlid aan het pluche.
Je leest wel eens over een gitarist die de kans krijgt om op de gitaar van een van zijn helden te spelen. Altijd is de gedachte: wow, nu ga ik eindelijk net zo klinken als (vul hier de naam van de held in)! En altijd komt de teleurstelling: Nu klink ik nóg niet als (vul naam held in). Wat blijkt: welke apparatuur je ook gebruikt, je klinkt zoals jezelf. Het geluid zit in je vingers, in jouw persoonlijkheid.
Sinds deze week weet ik dat dit ook voor het geluid van een stuiterende bal geldt. Ook dat zit niet in de bal, maar in de vingers van de stuiteraar. Ik liep een rondje met het hondje, er kwam me een jongetje tegemoet gerend. Achter hem liep, of beter gezegd sjokte, een vrouw waarvan ik vermoedde dat het zijn moeder was. De vrouw had een bal bij zich. De vrouw stuiterde met de bal.
Zelden heb ik een zo lusteloze stuiter gehoord. Ik keek naar haar gezicht en ik snapte het. Ik snapte de bal ook. Als de bal de kans kreeg, zou hij van haar weg stuiteren, op een manier dat ze er achteraan zou moeten rennen, steeds weer bukkend om de bal op te rapen, maar dat dat telkens net niet lukt, waardoor ze weer opnieuw in de achtervolging moest. Helaas kreeg de bal die kans niet en was hij veroordeeld tot de handen van de vrouw die helemaal geen zin had om te gaan ballen. Het enige wat de bal kon doen, was zijn lot delen met een toevallige voorbijganger en goede verstaander.